Omslag Opsterland (gedeeltelijk) in 1801

Op 12 oktober 1799 besloot het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks dat het Bataafse leger met alle mogelijke spoed moest worden gecompleteerd en geaugmenteert (uitgebreid) omdat er een onverwijlde noodzaak was. In eerste instantie zouden manschappen worden gerekruteerd op basis van vrijwilligheid. Maar elke Grondvergadering in het land moest wel verplicht drie manschappen “leveren”.  De te leveren manschappen moesten tussen de 18 en 40 jaar oud zijn, van bekwame grootte en zonder lichaamsgebreken. Omdat er haast bij was moesten de gemeenten al binnen twee weken na aanschrijving uitsluitsel geven. Voor elke man die werd aangeleverd zou de Gemeente tien dukaten ontvangen. Daarvan waren er twee bestemd voor diegene die waren aangesteld om de manschappen te werven (het wervingsbureau) en verder zou, als hij werd goedgekeurd, de aangeworvene de overige acht dukaten ontvangen. Als iemand zich aanmeldde zonder tussenkomst van het wervingsbureau kreeg hij, na goedkeuring, het gehele bedrag van tien dukaten uitgekeerd.

Op 24 januari 1800 werd dit besluit gealtereerd (gewijzigd). In plaats van drie moest men nu twee manschappen per Grondvergadering leveren. Daarnaast werd bepaald, in afwijking van het eerdere besluit, dat de nog te leveren manschappen tussen de 18 en 35 jaar oud moesten zijn, “minstens 5 voet en 2 duim lang, gezond en sterk, zonder lichaamsgebreken, in geen anderen Landsdienst, hetzij van de Marine, hetzij in andere Corpsen der gesoldeerde Militie van den Staat zich bevindende en zo veel mogelijk moeten bestaan uit binnen ’s Lands of bij de wervers bekende en ongehuwde personen”.

In een aantal Municipaliteiten (Gemeentes) slaagde men er niet in voldoende manschappen op te trommelen. Daarom noteerde men op 5 maart 1801 in Den Haag dat iedere Municipaliteit, naar mate van de sterkte van haar bevolking, aan de voorzegde levering van Manschappen heeft moeten voldoen, en [………..] de “gebrekigen aan de poenaliteiten bij de Wet gestatueerd zijn onderworpen en dus iedere Gemeente hetzij zij uit één of meer geheele of ook uit gedeelten van Grondvergaderingen bestaande wanneer zij in gebreke gebleven zijn de boeten daarvoor bij de Wet gestatueerd voor deeze geheele of gedeelten van Grondvergaderingen moet voldoen, welke tot haare Gemeente behooren.”

Kortom: De Gemeenten hadden intussen aan hun verplichting moeten voldoen en als er geen of onvoldoende manschappen voor het leger waren geleverd dan werd een boete opgelegd.

De Friese gemeente Opsterland was ook in gebreke gebleven en kreeg een boete. Die boete werd naar de bevolking omgeslagen. Iedereen moest meebetalen. Dat leidde ertoe dat gecommitteerden van de afzonderlijke grondvergaderingen in Opsterland bewonerslijsten opstelden met een door elk van de bewoners te betalen bedrag. Je zou het een quotisatie kunnen noemen, waarbij ieder naar draagkracht werd aangeslagen, hoewel deze term in de onderliggende stukken niet voorkomt. Of de armlastigen en gealimenteerden ook werden aangeslagen wordt uit de stukken niet duidelijk. De opgemaakte lijsten werden vastgesteld in Opsterland op 16 september 1801 en naar Den Haag gezonden. Daar stelde het Staats-bewind der Bataafsche Republiek de door Opsterland aangedragen bedragen vast op 1 december 1801. Tevens werd een extract aan de Agent van Inwendige Politie gezonden, met last, om daar aan de nodige executie te geven.

Overigens, ook in buurgemeente Smallingerland voldeed men niet aan de verplichtingen, zoals ik al eerder op deze site heb uitgewerkt, klik hier.

Het geheel leidde tot een aantal bevolkingslijsten uit Opsterland, ingedeeld per Grondvergadering met de daarbij per adres te innen bedragen. In die lijsten worden genoemd de Grondvergaderingen van: Olterterp, Ureterp en Siegerswoude, gecombineerd tot drie grondvergaderingen, Duurswoude en Wijnjeterp, elk één grondvergadering, Hemrik en Terwispel, gecombineerd tot één Grondvergadering, Lippenhuizen en Gorredijk, elk twee grondvergaderingen, Kortezwaag één Grondvergadering en Langezwaag met Luxwoude gecombineerd tot één grondvergadering. Totaal dus van 12 grondvergaderingen. Voor deze dorpen had men in totaal eerst 36 ( maar later gewijzigd in) 24 manschappen moeten aanleveren. In de lijsten ontbreken Beetsterzwaag en Beets, welke beide dorpen samen ook één Grondvergadering vormden. De reden hiervoor staat in dit besluit niet aangegeven, misschien had deze grondvergadering wel genoeg manschappen geleverd, maar dat is gissen en geen zekerheid. In Smallingerland werd ook een dorp (Rottevalle) overgeslagen.

De bewonerslijsten in Opsterland bevatten het volgende aantal posten en bedragen per dorp:

Opsterland 1801 samenvatting

Bij het drukken van de lijsten is er af en toe duidelijk iets fout gegaan. Namen werden “verhaspeld”, mogelijk omdat de Hollandse drukker de Friese namen niet goed kon duiden of omdat dit al mis was gegaan bij een eerder afschrift. In Gorredijk werd een zekere Sybold “aangeslagen” voor 0 caroligulden, 0 stuivers en 0 penningen (0:0:0) en dat zal niet de bedoeling zijn geweest. Of alles wel precies volgens draagkracht werd berekend is ook niet helemaal duidelijk. Zo werd in Olterterp Ambrosius Ayso van Boelens aangeslagen voor 9 caroliguldens, hij was in deze lijsten de hoogst aangeslagene. Nummer twee qua hoogte van aanslag was Bonne Walles (verhaspeld tot Bomme Walles) in Langezwaag die 6 caroligulden en 15 stuivers zou moeten ophoesten. Toen Bonne Walles op 25 september 1808 overleed was er zijn nalatenschap echter vrij van het betalen van belasting volgens artikel 5 (vererving in rechte lijn). Het één en ander lijkt moeilijk met elkaar te rijmen.

Wat de lijsten vooral opleveren is enig inzicht in de bewoners per dorp. De complete uitgewerkte lijsten heb ik als bijlage bij dit blog gevoegd, klik hier.

, , , , , ,

Een reactie plaatsen

Calsbeeck, losse eindjes

Dit is een vervolg op Calsbeeck, Johannes, klik hier en van Calsbeeck, de oudste generatie, klik hier.

Tijdens mijn zoektocht naar de oudste generaties van de familie Calsbeeck stuitte ik bij de doop in 1610 in Nijmegen van Elizabeth, de dochter van Antonie Calsbeeck en Sibilla Lose op een zekere Jan Calsbeeck als doopgetuige. Hij zou familie kunnen zijn. Zeker omdat een zoon van Antonie en Sibilla die later in Schagen woonde (zie vorige publicatie) zich Jan Teunis noemde. Misschien was de doopgetuige Jan Calsbeeck wel de vader van Antonie, maar hij kan net zo goed een broer of een neef zijn geweest of nog een andere relatie hebben. Op basis van de mij momenteel ter beschikking staande gegevens is voor mij de juiste familierelatie op dit moment onduidelijk.

Er zijn wel een aantal andere personen met de familienaam Calsbeeck e.d. waarvan enkelen het patroniem Jans voeren, maar ook van dezen heb ik niet een rechtstreeks verband met de doopgetuige Jan Calsbeeck uit 1610 gevonden. Hen heb ik samengevat onder de noemer “losse eindjes”.

Eerst is daar Gerrit Jans van Calsbeeck, die op 8 februari 1626 in Nijmegen trouwde met Elske Joosten. In het Schepenprotocol van Nijmegen wordt op 4 januari 1627 vermeld de pottenbakker Gerrit Jans, die was getrouwd met Elsken Joosten. Elske wordt daarbij genoemd als weduwe van Ott Jans waarbij ze twee (nog in leven zijnde) kinderen heeft, zijnde Gerritje (gedoopt Grave in september 1619) en Johan (gedoopt Grave april 1621). Samen met Joost van Warendorp (op dat moment (1627) getrouwd met Sibilla van Herten) en weduwnaar van Engeltgen van Haemel verkoopt ze 1/4 part van een huis in de Hofstad (Brussel) aan de Burchstraet. Op 5 februari 1606 wordt Joost van Warendorp vermeld als nieuwe burger van Nijmegen samen met zijn dochters Elske en Marijke. Ott Jans en Elske Joosten waren op 22 juni 1617 in Nijmegen getrouwd en daarvoor zowel in Nijmegen als in Grave ondertrouwd. Trouwgetuige daarbij was Engel Joosten, waarschijnlijk de moeder van Elske. Ott en Elske hadden ook nog een zoon Jan (gedoopt Grave augustus 1618) meer hij wordt in 1627 niet meer vermeld. Gerrit Jans van Calsbeeck en Elske Joosten lieten in 1626 in Nijmegen een dochter Sibilla dopen, waarschijnlijk genoemd naar de stiefmoeder van Elske. Doopgetuigen daarbij waren meester Willem, Adam Rutten, Anthonij schoolmeester en meester Jan de schoolmeester (de laatste is waarschijnlijk Jan Tieman). Op 25 december 1629 komt Elsken Joosten als N.G. lidmaat met attestatie van “Nimwegen” binnen in Kampen. Haar man Gerrit wordt niet vermeld, hij zal geen lidmaat zijn geweest. In Kampen is mogelijk een kind geboren. Er werd op 16 oktober 1629 een dochter Engeltje gedoopt als kind van Gerrit Jans (geen achternaam), moeder niet genoemd, en op 25 juli 1630 een dochter Geertruid van Gerrit Jans (geen achternaam), moeder ook niet genoemd. Beiden te zien als kinderen van Gerrit en Elske lijkt mij een beetje onwaarschijnlijk, er zit maar 9 maanden tussen beide dopen. Het is ook niet zeker dat dit kinderen waren van Gerrit en Elske, maar één van twee lijkt mogelijk te zijn. Wel is zeker dat Elske Joosten in 1631 vertrok vanuit Kampen naar Heusden. Daar werd ze ingeschreven als N.G. lidmaat met attestatie van Kampen als “Elsken Joosten, huisvrou van Gerrit Jans van Calsbeeck, ruiter onder La Fonteijne”. In de marge staat ”vertrokken”. In Heusden lieten ze vijf kinderen dopen: Jenneke (1632), Anthonie (1633), Johannes (ook 1633), nog een Johannes (1635) en Hendrik (1637). Na 1637 zijn Gerrit en Elske dus uit Heusden vertrokken, het is me niet bekend waar naar toe, waarschijnlijk naar een volgende garnizoensplaats. Elskes vader Joost van Warendorp wordt vermeld in het “Nederlands Advysboek” voor rechtsgeleerden in het jaar 1784 inzake problemen die in 1649 waren ontstaan tussen de laatste weduwe van Joost samen met zijn dochter uit het eerste huwelijk en de erfgenamen van Sibilla van Herten inzake de erfenis van Sibilla, die de tweede echtgenote was van Joost. Helaas wordt daarin niet vermeld waar die dochter (Elske Joosten) op dat moment woonde. Gelet op de namen van de kinderen van Gerrit Calsbeeck en Elske Joosten mag je wel een zeker familieverband met de schoolmeester Antonie van Calsbeeck uit Nijmegen / Nijkerk / Kampen verwachten, welke dat is staat echter (nog) niet vast. De vader van Gerrit was een Jan …., maar verder is er niets bekend. Een los eindje dus in de totale genealogie Kalsbeek.

Ten tweede is daar een zekere Geisgen van Kalsbeeck die in 1638 lidmaat N.G. was in Ravenswaaij. Ze wordt daar vermeld direct voor Joannes Elie Custor(?) en diens echtgenote Janneken. Met de achternaam Custor trof ik Johannes Eliae niet meer aan, wel als Johannes Eliae Cluijt. Op 4 november 1657 wordt hij in het schepenprotocol van Grave vermeld als secretaris van Veenendaal en als echtgenoot van Jenneken Jans Calsbeeck. In de akte wordt ook vermeld een Sophia Coeberg als weduwe van De Haen. Op 15 maart 1663 wordt Johannes Cluijt vermeld in een akte van notaris Johan Gilpin als er mombers over zijn onmondige dochter Elisabeth Jans Cluijt bij zijn overleden huisvrouw Janneke Jans van Kalsbeeck worden benoemd. Tevens worden die als mombers benoemd over Willem Aerts Cock, een zoontje van Aert Wouters Cock bij de oudste dochter van Johannes Eliae Cluijt. Benoemd werden Willem Stevens te Veenendaal en Jan Hendricks van der Sluijs te Rijswijk, beiden zwagers van Cluijt. Met zwager wordt hier schoonzoon bedoeld. Verder begeert Johannes dat de weesmeesters van de stad Rhenen zich niet met de curatele gaan bemoeien. Op 14 maart 1665 constitueren Willem Stevens, getrouwd met Fijgjen Jans die mede-erfgenaam is van Jannigje Jans van Calsbeeck en Willem Stevens tevens als momber over de minderjarige Elisabeth, hun schoonvader respectievelijk vader om een bouwhof genaamd de Bocksmeersenhoff te transporteren.Dus ook hier vindt je een Calsbeeck met het patroniem Jans. Of er een relatie is met de doopgetuige in 1610 Jan Calsbeeck uit Nijmegen wordt echter uit deze archiefinschrijvingen niet duidelijk. De relatie met Geisgen van Kalsbeeck in Ravenswaaij blijft ook onduidelijk. De volgende losse eindjes dus.

Als derde is daar Christoffel (Stoffel) van Calsbeeck. Hij trouwde op 29 juli 1627 in Grave met Prudentia Laurens, die weduwe was van Glaude van Eil (Eijl). In 1632 was Stoffel in Nijmegen doopgetuige bij de doop van Frans Buekens, zoon van Willem Buekens en Anneken Korstijens. Stoffel wordt tussen 1646 en 1653 diverse malen vermeld als schepen van Grave. Zijn zegel is bewaard gebleven in het archief van het Graafs Veer, maar dat zegel heb ik niet zelf gezien. In 1657 is er in de schepenbank van Grave een vermelding van de erfgenamen van Christoffel van Calsbeeck als naastligger. In 1647 vest de weduwnaar Anthoni van Sittart aan Christoffel Calsbeeck en Prudentia Laurent echtelieden een huis en erf, waarop een aantal lasten liggen zoals negen gulden aan Sophia Coeberch de weduwe van Jan de Haen. Maar misschien is wel de belangrijkste akte die in het Schepenprotocol van 21 mei 1666 waarin de gezamenlijke erfgenamen van Glaudi van Eyl verklaren dat aan hen ten vollen is betaald de uitspraak van den Raad van Brabant d.d. 09-12-1655 in hun zaak tegen de erfgenamen van Christoffel van Calsbeeck en Prudentia Laurens met het akkoord te Grave op 28 september 1655 voor de notaris Jan de Meijer en getuigen. Zij verlenen kwitantie aan die erfgenamen en transporteren voorts de aan hen toegewezen erfgoederen aan Prudentia Laurens. Scans van de aktes in het schepenprotocol van Grave en de resolutie van de Raad van Brabant zijn in te zien via de website van BHIC. Daarin is in beide gevallen slechts sprake van de erfgenamen van Christoffel Calsbeeck, helaas worden er geen namen genoemd. Of het akkoord voor de notaris Jan de Meijer bewaard is gebleven weet ik niet. Zo ja, dan staan daar misschien wel de namen van de erfgenamen van Christoffel in vermeld. Mogelijk komt er dan wat meer licht in de afstamming van Christoffel.Deze Christoffel van Calsbeeck wordt nergens vermeld met een patroniem. Of hij in de familie van de doopgetuige Jan Calsbeeck in 1610 past blijft daarom voorlopig nog onduidelijk, een los eindje.

In het schepenprotocol Stad en Land van Ravenstein werd op 17 maart 1666 een transportakte genoteerd waarin Gertruijt van Calsbeeck geassisteerd door haar gekozen momber Joannes Coersius, pastoor te Appeltern, en haar dochter Grietien Cornelissen voor zichzelf, de momber mede voor de minderjarige kinderen van Gertruijt met namen Lijsbet Cornelissen, Feijten Cornelissen en Cornelis Cornelissen vesten aan Seger Elia Cluijt en diens echtgenote Margareta van Diepenbroeck hun gerechte 1/4 deel van den Boxmeerschen hoff, gelegen te Reek, naastliggers zijn aan de ene kant de hof en weikamp van Johan van der Geest, aan de andere zijde Gielen Jans en de erfgenamen van Jan Thonissen. Opvallend bij deze Geertruid van Calsbeeck is het bezit van 1/4 deel van de Boxmeerschen hoff in Reek. Ook Jenneken (Janneke) van Calsbeeck, de echtgenote van Johannes Eliae Cluijt had bezit in een Boxmeerschen hoff, zie hierboven. Ergens zullen ze familie van elkaar zijn, maar hoe, ook dat is mij onduidelijk. Anthonie Calsbeeck en Sibilla Lose hadden een dochter Geertruid (gedoopt Nijkerk 1619), maar is het is mij nergens gebleken dat deze Geertruid met een Cornelis N.N. is getrouwd. Nog een los eindje.

Terugkijkend op deze serie van drie publicatie is het voor mij duidelijk dat Anthonie Calsbeeck en Sibilla Lose (voorlopig) als stamouders van de Kamper / Hasselter / Friese familie Kalsbeek kunnen worden beschouwd. Ergens ligt er waarschijnlijk wel een relatie met de doopgetuige Jan Calsbeeck in 1610 in Nijmegen en ook met Gerrit Jans van Calsbeeck, Geigjen Calsbeeck, Jenneken Jans Calsbeeck, Geertruid Calsbeeck en misschien ook nog met Christoffel Calsbeeck. Deze personen worden vermeld in Heusden, Ravenswaaij, Veenendaal, Rijswijk (NB), Reek en Grave. Alles redelijk in de buurt van Nijmegen. Maar zonder aanvullende gegevens zie ik geen kans om ze aan elkaar te koppelen als zijnde van één en dezelfde familie.

Er blijft nog veel uit te zoeken betreffende mijn voorouders Kalsbeek. Als u aanvullingen heeft, dan hoor ik dat graag.

Bij het samenstellen van deze publicatie(s) heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de gescande bronnen van archieven van het BHIC waarin de schepenprotocollen van Stad en Land van Ravenstein en van Grave. Ook het archief van Het Graafs Veer heb ik gebruikt, alles soms ook via archieven.nl. Daarnaast schepenprotocollen via het Regionaal archief Nijmegen. Verder van het notarieel archief nr. 63 inventarisnummer 2055 (notaris Johan Gilpin) in het Regionaal Historisch Centrum Zuidoost-Utrecht en dan speciaal de uittreksels gemaakt door H.J. Postema. Soms zijn via die genoemde archieven op internet scans van de originele aktes raadpleegbaar.

, , , , , , , , , , , , , , , ,

Een reactie plaatsen

Calsbeeck, Johannes

Dit is een vervolg op Calsbeeck, eerste generatie, klik hier.

Lang leek het voor mij alsof Johannes Calsbeeck van het toneel was verdwenen. In 1629 werd hij vermeld als nieuw aangekomen lid van de N.G. kerk in Kampen. Vaak wordt hij aangezien voor de stamvader van het geslacht Kalsbeek. Soms heeft internet echter ook z’n voordelen. In de dissertatie van Jacobus Bastiaan den Hertog, verdedigd op 2 december 2009, getiteld “Anthoni van Noordt en zijn Tabalatuurboeck”, intussen ook gepubliceerd op internet, wordt in de voetnoten op pagina 32 verwezen naar het Oud archief van Schagen, inventarisnummer 1, de resoluties van de Vroedschap op 21 september 1651, waarin wordt vermeld dat Johannes van Calsbeeck zijn ontslag indiende als schoolhouder en organist in Schagen. De Vroedschap dacht erover de combinatie van functies op te heffen. Maar besloten werd dit voorlopig toch te blijven combineren, anders zou het wel eens te duur kunnen worden. Isbrant Aerjaensen uit Schagen werd benoemd als opvolger, maar hij kon niet orgelspelen. Dat moest Calsbeeck hem dan maar leren. Dit was reden om in de oude archieven van de stad Schagen te duiken.

In het lidmatenboek N.G. van Schagen staat vermeld dat op de eerste zondag van september in het jaar 1630 was binnengekomen met attestatie van Kampen: Johannes Calsbeeck.

In het Oud Rechterlijk Archief en Weeskamerarchief van Schagen vond ik op 6 december 1635 (f. 130r) een verkoopakte waarbij Griet Cornelis Rembrandtsdochter geassisteerd met haar voogd de schoenmaker Frerik Arjens, de secretaris Gerbrand Pieters uit naam van zijn vrouw (Hillegont Remments, blijkens de doopboeken), Pieter Remments messemaker en mr. Jan à Calsbeeck organist te Schagen namens zijn echtgenote aan de weledele heer Aelbrecht van Schagen een stuk groenland verkochten. Meester Johannes Calsbeeck had zich dus ontdaan van de (schoolmeesters eigen) franje in zijn naam en Johannes was gewoon Jan geworden.

In het jaar 1648 kocht meester Jan van Calsbeeck organist binnen “onser stede” Schagen een huis en erf en boomgaard gelegen te “onser stede” opte Lageseijt, bezwaard met een heleboel erfdienstbaarheden, inclusief een op een muur liggende goot, van de kinderen en kleinkinderen van wijlen Pieter Siebrandts in zijn leven oud-burgemeester van Schagen. Nog een bewijs dat schoolmeester Jan van Calsbeeck dezelfde is als de organist Johannes van Calsbeeck. Men zal niet tegelijkertijd een Jan van Calsbeeck (vermeld in 1648) en een Johannes van Calsbeeck (ontslag in 1651) in dienst hebben gehad.

Maar dit alles levert nog geen naam op van de echtgenote van Jan c.q. Johannes. In 1648 staan echter als lidmaten in Schagen vermeld: meester Jan organist en Anna Rembrandts. Uit de akte uit 1635, hierboven vermeld, kun je concluderen dat Griet Cornelis Rembrandsdochter, Hillegont Remments, Pieter Remments en Anna Rembrands in elk geval familie van elkaar waren, waarschijnlijk broer en zusters en dan kinderen van Cornelis Rembrands.

Een vader met de achternaam Calsbeeck vindt je echter niet in de doopboeken van Schagen. Wel het echtpaar meester Jan Theunis en Anna Remments. Dan heeft Johannes Calsbeeck alle franje uit zijn naam weggelaten, Johannes werd Jan en Antonies werd Teunis, zelfs Calsbeeck werd niet meer genoteerd. Meester Jan Teunis en Anna Remments lieten in Schagen vijf kinderen dopen: 1. Cornelis op 23 oktober 1633, 2. Trijntje op 3 februari 1636, 3. Geertruid op 3 oktober 1638, 4. weer een Trijntje op 28 april 1641 en 5. een Elisabeth op 27 juli 1644. Bij de doop van Trijntje in 1641 komt nog even het oude terug, de naam van de vader wordt dan genoteerd als meester Jan Anthonius.

Dit alles maakt het volgens mij zeer aannemelijk dat de organist en schoolmeester Johannes alias Jan Teunis / Anthonius met of zonder Calsbeeck ook een zoon is van Anthonie Calsbeeck en Sibilla Lose uit Nijmegen / Nijkerk / Kampen, zie het vorige artikel. Johannes c.q. Jan is dan gedoopt in Nijmegen op 20 oktober 1611. Zijn echtgenote was Anna Remments alias Rembrands, met wie hij circa 1632 zal zijn getrouwd.

Meester Jan Theunis is waarschijnlijk al voor 29 december 1659 in Schagen overleden (ORA Schagen inv. nr. 5894 f. 24). Trijn Dircx de weduwe van Arjen Jans Groen verkoopt dan in Schagen een boomgaard, waarbij de kinderen van zaliger meester Jan als naastliggers worden vermeld. Zeker is dat onze organist en schoolmeester voor 30 december 1676 is overleden (oud archief Schagen inv. nr. 5896 f. 302) wanneer Trijntje Frederiks in Schagen een tuintje verkoopt waarbij sprake is van een vrije doorgang door de steeg gelegen tussen de huisinge van de kinderen van meester Jan Calsbeeck en Reijer Pieters Boer.

Van de kinderen van Jan / Johannes Calsbeeck alias meester Jan Theunis en Anna Remments is wel iets terug te vinden, maar beperkt, ook al omdat ze niet allemaal de achternaam Calsbeek gebruikten. Wel is duidelijk dat dochter Lijsbeth (gedoopt in 1644) op 20 maart 1667 in Schagen trouwde met Jan Pieters Bergman, ook bekend als Jan Pieters Stam. Hij was schepen van Schagen in 1696 en burgemeester in 1705. Bij de doopinschrijving van hun 6 kinderen, waaronder een Maartje in 1678, wordt Lijsbeth vermeld met de achternaam Calsbeecq en Calsbeeck. Daarmee was weer iets van de franje terug.

Een andere dochter Geertruid, gedoopt in 1638, trouwde waarschijnlijk met Cornelis Jan Schager alias Schagen. Zij lieten vijf kinderen dopen in Schagen, waaronder een zoon Jan in 1677. Geertruid gebruikte geen familienaam.

Een derde dochter, Trijntje, gedoopt in 1641, gebruikte wel de familienaam Kalsbeek. Ze wordt op 26 oktober 1710 vermeld in een akte van notaris Jan van der Hoeve in Twisk (Westfries archief inventarisnummer 5007, akte nummer 17). Trijntje wordt dan vermeld als tante van Maartje Jans Bergman (een dochter van Jan Pieters Bergman en Lijsbeth Calsbeecq, zie hierboven), welke Maartje trouwde met Jan Klazes Kos alias Jan Nicolaas Cos, bode in Medemblik. Verder wordt als neef van Maartje Bergman in die akte vermeld een zekere Jan Schagen, die als ik het goed interpreteer, een zoon is van Cornelis Schager (Schagen) en Geertruid Jans, zie ook hierboven.

Johannes Calsbeeck, zoon van Anthonie Calsbeeck en Sibilla Lose heeft dus duidelijk wel zijn sporen in de geschiedenis nagelaten, hij werd organist en schoolmeester in Schagen. Maar hij was niet de stamvader van de familie Kalsbeek.

Zoals hierboven geschreven, deze Johannes Anthonies Calsbeeck noemde zich Jan Teunis, een naam zonder franje. Bij zijn doop in 1611 in Nijmegen was opmerkelijk genoeg een Jan Calsbeck doopgetuige. Dus nog maar eens terug naar Nijmegen en omgeving.

Daarover een volgende keer meer, klik hier.

, , , , , , , , , , , ,

Een reactie plaatsen