Artikelen getagd met opkomsten

Pastorije boomgaard in Ureterp

Voor de Reformatie hadden veel dorpen in Fryslân (en elders) een pastoor die de geestelijke verzorging waarnam. De pastoor en later, na de Reformatie, de dominee moest natuurlijk wel worden bekostigd. Tot aan het ontstaan van de Bataafse republiek gebeurde dit door de opbrengsten van de verhuur van een boerderij, de plaatselijke pastoriezathe, daarvoor te bestemmen. Bijna elk dorp had wel een dergelijke zathe, je vindt ze terug in de stem- en floreenkohieren.

In de grietenij Opsterland waren zo rond 1600 slechts twee predikanten actief, in Beetsterzwaag en in Lippenhuizen. In het begin van de 17e eeuw werd besloten dat er nog een derde predikant mocht worden beroepen. Tevens werd toen besloten dat de dorpen Wijnjeterp, Duurswoude, Siegerswoude en Ureterp een kerkelijke combinatie zouden vormen, welke door een eigen predikant zou worden bediend. Ook werden toen de opbrengsten (opkomsten) van de pastoriegoederen uit de grietenij verdeeld. Dat leverde een ietwat merkwaardige verdeling op van kerkcombinaties en pastorieopbrengsten, waar ik nog op terugkom op deze site. Pas in 1619 wordt in Wijnjeterp een predikant vermeld, die de genoemde vier dorpen bediende. Het duurde nog tot 1722 voordat deze combinatie werd gesplitst en Ureterp en Siegerswoude een eigen predikant kregen. Bijna anderhalve eeuw woonde er dus geen predikant in Ureterp. Maar de pastoriezathe werd natuurlijk wel verhuurd zodat de in Wijnjeterp wonende predikant daaruit mede zijn inkomsten had.

Op de pastoriezathe in Ureterp was een boerderij gebouwd, die geen eigendom van de kerkgemeenschap / predikant was. Die boerderij kun je situeren achter en iets westelijk van het kerkgebouw, zo ongeveer waar nu Boonstra woont (Selmien East 45). In begin 1656 was deze boerderij op de pastoriezathe eigendom van Bokke Siegers. Na diens overlijden werd er een nieuwe huurder voor de pastoriezathe gezocht en gevonden in de persoon van Jan Luitsens. Hij moest daarvoor wel de gebouwen en wat daarbij hoorde van de erfgenamen van Bokke Siegers overnemen. Ten overstaan van het gerecht van Opsterland werden op verzoek van Gjalt Wopkes en Alle Goitses, curatoren van de kinderen van Bokke Siegers, de over te nemen goederen getaxeerd.

Het gerecht stuurde op 4 mei 1656 Gurbe Baukes en Hendrik Jan Minnes, beiden meester metselaar en timmerman te Beetsterzwaag naar Ureterp. Ze taxeerden het huis “staande op de pastorije” op 550 goudguldens, de schuur op 121 goudguldens en het schapenhok op 73 goudguldens en 14 stuivers. Totaal waren de opstallen 744 goudguldens en 14 stuivers waard. Jan Luitsens betaalde diezelfde dag al 200 goudguldens. Uit een aantekening in de marge van de acte blijkt dat Jan Luitsens op 7 mei 1657 nog eens 300 daalders van 30 stuivers per stuk betaalde.

boomgaard op pastoriezathe Ureterp

boomgaard op pastoriezathe Ureterp

Maar daarmee was het nog niet afgelopen. Op het erf van de boerderij, in de acte genoteerd als “in de hovinge” stonden ook nog eens een aantal vruchtbomen. In 1832 staat deze “hovinge” nog als boomgaard op de kadastrale kaart. Voor de “hovinge” kwam er een andere taxateur, een gardenier uit Beetsterzwaag, waarvan de naam niet werd vermeld, langs op 7 mei 1656. Misschien was dat Jelle Jelles die vaker door het gerecht werd ingeschakeld voor dit soort klusjes.

Deze gardenier taxeerde het volgende:
– Veertien geënte bomen, zowel appel- als perebomen per stuk waard 14 stuivers, samen 9 caroliguldens en 16 stuivers.
– Acht ongeënte bomen per stuk waard 8 stuivers, samen 3 caroliguldens en 4 stuivers.
– Tweeëndertig pruimen- en kersenbomen per stuk waard 6 stuivers, samen 9 caroliguldens en 12 stuivers.
Verder taxeerde hij het planten “ ofte setten” van de bomen per stuk op 2 stuivers, samen dus 5 caroliguldens en 8 stuivers.

Het eindbedrag waar de gardenier op uitkwam was 28 caroliguldens. Hij gaf tevens aan dat door hem het weekhout niet was getaxeerd, maar Jan Luitsens had dat wel gekocht. Opvallend vind ik dat er blijkbaar toen al bomen werden geënt.

Wat moet dat een rijk beeld zijn geweest, een boerderij met schuur en schapenhok met een dikke vijftig fruitbomen in de “hovinge” ofwel boomgaard. Zelf ben ik opgegroeid op een boerderij met daaromheen wat wij noemden een “appelhof” vol met appel- en perebomen. Zo uit m’n hoofd herinner ik me nog de Jonathan en de Rode Joop als handappelen en de Goudrenet als “smotsappel” (geschikt voor appelmoes). Verder herinner ik me de rode, zwarte en kruisbessen en de buikpijn als je van onrijpe bessen had gesnoept. Ze zullen er nog wel zijn, de appelhoven / fruithoven / boomgaarden bij een boerderij, maar helaas zijn ze toch grotendeels uit het landschap verdwenen. Ik kan er zelf geen enkele meer aanwijzen.

Tenslotte: Jan Luitsens bleef niet lang huurder van de Ureterper pastoriezathe. In mei 1665 vertrok hij weer. Opnieuw werden toen de opstallen en boomgaard getaxeerd. Lambert Jans en Siebe Fokkes, timmerlieden en metselaars uit Beetsterzwaag taxeerden op 18 mei 1665 het huis, de schuur, het schapehok en de vruchtbomen, nu wel samen met het weekhout, op 827 goudguldens en 14 stuivers. Op 24 juni 1674 werden het huis, de schuur, het schapehok en de vruchtbomen met het weekhout opnieuw getaxeerd en toen moest dominee Valerius Winsemius aan de toenmalige huurder Sierd Tzietses 810 goudguldens en 14 stuivers betalen.

, , , , , , , , , , , , , , , , ,

Een reactie plaatsen